Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [13]Die met vleiing den vrienden [wat] aanzegt, ook zijner [14]kinderen ogen zullen versmachten. 13. Job schijnt hiermede voor te komen dat zijn vrienden hem hadden mogen tegenwerpen, aldus: Het schijnt dat gij ons versmaadt, omdat wij u bestraffen; wilt gij dan dat wij u pluimstrijken? Job antwoordt dat hij dat niet wil, omdat God een vijand is der vleiers; of hij dreigt hier zijn vrienden, omdat zij het recht Gods voorspraken, meer door aanzien van Gods persoon dan door een verstandig begrip van het recht der zaak, boven, hfdst.13 vs.7, ja ook omdat zij hem schenen te vleien, als zij hem wilden vertroosten met tijdelijken zegen zo hij zich kwam te bekeren; zie boven, hfdst.5 vs.20,21, enz., en hfdst.8 vs.5, enz. en hfdst.11 vs.15,16, enz. 14. Dat is, niet alleen hij, maar ook zijn nakomelingen die door een rechtvaardig oordeel van God verlaten en gestraft worden.